Y.


Tussen de stenen.

Zwart maar niet echt zwart.

Stel dat diep een kleur was.

Heel diep.

Dan was het dat.

Als je er met je vinger tussen gaat, komen er kleine stukjes af.

Kruimels.

Stel dat kruimels kleine gaten waren.

Dan was het dat.


Je loopt het steegje in.

Of straatje.

Of steegje.

Je ziet altijd eerst een oude fiets.

Die staat er al maanden.

Het zadel is eraf gehaald.

Op de middelste buis, waar de lak eraf is, begint het ijzer te roesten.

Het is het punt waar de fiets zou breken, als je hem in elkaar zou vouwen.

Dat lijkt onbelangrijk, maar het is precies hier dat het begint.

Hier kun je de eerste sporen zien.

Het toont jou dat het zich verspreidt.

Het zegt jou dat, wie reden tot bestaan heeft, hier niet kan blijven.

Maar in plaats van weg te gaan, ga je dichter.

Verder het straatje steegje in.

Het wordt donkerder.

Door de klimop die via ijzeren stangen van muur oversteekt.

En omdat je dichter komt.

Tegen de muren hangt krantenpapier dat 17 jaar en 43 dagen oud is.

Op de grond liggen verkleurde verpakkingen snoep die alleen je ouders kennen.

Uit een gebarsten plantenbak hangen stengels die voor zover ze weten er al een heel leven sterven en geboren worden.

Wat je hoort is enkel een zachte nagalm van geluiden die een beetje verderop klinken.

Nooit de geluiden zelf.

Die geraken er niet.

Alles wat hier geraakt, draagt niets meer van de stad in zich.

Ze hebben niets meer met mensen, met auto’s, met straten of ergens naartoe gaan te maken.

Ze hebben nog maar één ding te doen en dat is vergeten.

Hier hangt geen aluminiumgeur van snelheid en voorbijsteken

Wat je ruikt is groener, kleveriger en dichter. 

Het probeert jou te verleiden door jouw zintuigen naar het bos te voeren.

Daar waar je heerlijk kan slingeren tussen de paden

en waar er zich altijd een nieuwe weg aandient.

Maar dit bos is van steen.

Het laat geen beweging toe. 

Het haalt geen adem.

Het houdt enkel vast.

Al deze dingen zullen je aandacht vragen.

Al deze dingen zullen proberen hun geschiedenis aan jou op te dringen.

Maar je mag het geen aandacht geven.

Als je wil vinden, dan moet verder gaan.

Dieper.

Donkerder.

Met kleine stappen.

Dat is belangrijk.

Want op het moment dat die stappen verstommen en je je benen vergeet, dan ben je er.

Hou dan halt.

Voel hoe de lucht op je schouders weegt.

Er is enkel nog lucht.

En jij.

Er valt geen afstand meer te maken.

Je steekt je hand uit en voelt een muur.

Opgestapelde stenen met daartussen diepe voegen.

Hier stopt het, zul je denken.

Maar je hart zal verder gaan.

Het gebiedt jou je hand uit te steken en met je vingers tussen de voegen te strijken.

Je steekt ze nog wat dieper.

Je voelt de stenen rond jouw vingers.

Je gaat nog dieper.

Je voelt de stenen rond jouw pols.

Rond jouw bovenarm.

Jouw ogen.

Jouw neus en lippen.

Jouw buik.

Je kruis en dijen.

Je knieën en nadien je voeten.

Zacht in elkaar gedrukt in steen.

Je zult je ogen willen openen. 

Maar er is niets meer om te zien. 

Enkel een herhalende herinnering.

Een herinnering aan een stad met daarin een straat 

met een stoep

met daarop iemand die zich afvraagt of straten net zoals mensen verloren kunnen gaan.